Als eerbetoon aan onze overleden moeder Maartje (1924 – 2013), en om een indruk te geven van de onmogelijke omstandigheden waaronder zij vooral in de beginperiode samen met vader Kees (1926 – 1984) ons ouderlijk gezin groot bracht, heb ik een artikel, dat ik oorspronkelijk schreef voor het Volendamse bejaardenblad “Het Bedakkertje”, na haar overlijden t.b.v dit eerbetoon (okt- 2013) aangepast. Het is vooral ook bedoeld als hommage aan mijn ouders waaraan mijn broers, mijn zussen en ik zo veel te danken hebben.
Olympisch Goud voor Volendams “Oud”
Okt 2013. Sinds 16 juni 2007, het laatste BZN concert in Ahoy Rotterdam, ben ik gepensioneerd. Samen met mijn vrouw Mary maak ik sindsdien maandenlange wereldreizen en houd ik me voornamelijk bezig met hobby’s als reizen, vliegen en fotografie, en het belangrijkste van alles: onze kinderen, kleinkinderen en wijzelf zijn allemaal gezond, dus we genieten volop van de tijd die ons nog gegeven is. Kortom, alle dromen komen uit, ons leven is een feest.
“Jij kenne wel”, roepen sommige Volendammers dan wel es gekscherend tegen me, als we weer een paar maanden op reis gaan. “Ik heb het van niemand gekregen hoor, allemaal zelf gedaan “, roep ik dan ook weer een beetje lachend terug, er op doelend dat ik geen erfenis, pakken geld, of bestaand bedrijf van mijn ouders heb mee gekregen.
ZUIDEINDE 111
Maar soms….., als ik met Mary of met de kleinkinderen over de dijk naar Honingh fiets voor een ijsje, en bij Zuideinde nr 111 mijn blik als door een magneet naar het bovenraam getrokken wordt, besef ik dat het toch anders ligt; “heb ik niet iets veel belangrijkers van mijn ouders meegekregen ? “ denk ik dan.
Achter die ruiten van dat bovenraam (zie foto hieronder) beginnen n.l mijn roots en die van mijn broers en zussen. Daar startten in 1948 onze ouders, Kees Pet en Maartje Puul, hun grote gezin, en daarmee hun zware en lange strijd om daar in zeer moeilijke omstandigheden net na de oorlog wat van te maken.
Daar, op ‘t zoldertje van Zuideinde 111, werd ik in 1948, nu in 2013 dus 65 jaar geleden geboren als oudste van 11 kinderen. Mijn ouders woonden destijds “in” op de zolder van tante Neel Pet, en Appie van de Kriek. Mijn neef, Jaap vd Kriek, de tegelzetter, werd in datzelfde weekend op de benedenverdieping onder mij geboren. Gaartje, Bloemen Jan, Sijmen, en Gerda gingen neef Jaap reeds voor. Ook mijn zus Jannig zag het levenslicht er later nog. Het was dus druk op nr 111, maar dat kon toen allemaal nog. Het zelfde pand met bovenraam is er nog steeds; er is weinig veranderd, alleen de bewoners…..
DE KRIKKEMIKKE
We verhuisden naar Dril nr 17, de “Krikkemikke” , zoals mijn vader de 4 kleine bouwvallige huisjes pal achter het vroegere fopwinkeltje op de dijk spottend noemde. De twee aan twee tegenover elkaar staande huisjes op de plek waar later de kassen achter de toenmalige bloemenwinkel van Huising op t Dril gebouwd werden. Naast ons “De Dot” en zijn gezin, en tegenover ons Jaap Tol en Aris van de Knoest (met zoon Jan Tol, de voormalige wethouder) en Klaas en Aal Kwakman (Bup) , in wiens huis later de fam Dobbel woonde. (ouderlijk huis Nico Dobbel)
Dat deze huisjes al snel door de gemeente voorzien werden van een bordje “ Onbewoonbaar verklaarde Woning”, deerde ons niet; we bleven er gewoon wonen. Ondanks het ontbreken van het minste wooncomfort bleek het een vruchtbare omgeving; elk jaar kwam er een kind bij. Ook dat kon toen nog. De pastoor had nu eenmaal zijn beminde gelovigen sterk op het hart gedrukt om Gods water over God’s akker te laten stromen, waaraan mijn ouders braaf, en hopelijk met plezier gehoor gaven. Moeder Maartje kreeg 11 kinderen in 13 jaar, waarvan 6 stuks op Dril 17 ! Onvoorstelbaar. Ondanks de bittere armoede en een stuitend gebrek aan woon en slaapruimte, zonder douche of bad met een tochtige buiten plee. We werden één keer per week op vrijdagavond in de emmer met boender gewassen door m’n moeder. Op de aanrecht in de keuken. Ook dat kon toen nog….
Ik sliep in de Krikkemikke onder de ruit vd dakkapel; s ‘winters werd ik vaak wakker door ijskorsten onder m’n neus en op de lakens, en sowieso stonden s ‘morgens vaak de bloemen dik in de ruiten. Maar “daar ga je niet dood van hoor, Jan ” zei m’n moeder dan. En wat hadden we het gezellig met elkaar op dat zoldertje. Dat duurde 6 jaar.
In 1956 verhuisden we naar de Dr Weverstraat 24 in een nieuwbouw huurwoning naast het gezin van Bruin en Geert Pen die maar liefst 13 kinderen hadden. Ik hoor ’t m’n vader nog zeggen; “Die Bruin heeft ‘m ook niet met “pisse” versleten”. Tja, want pa had er maar 11. Ik liep vanaf de Dr Weverstraat elke dag naar de lagere school van Meester Mol aan de Edammerweg, waar ik nu tegenover woon. Maar voor we naar school gingen moest elke dag om half 8 om beurten iemand warme flippen halen bij Sijmen Mooijer op de Ventersgracht en later bij Japie Keijzer tegenover de ENKEV. De andere moest dan het kolenhok in om een kit kolen te scheppen.
Moeder was lange tijd ontdaan omdat ze door haar vader ouwe Kees Puul op zijn sterfbed was onterfd. In de periode dat we in de Dr. Weverstraat woonden heeft het leven van onze ouders vele jaren in het teken gestaan van de procedure die moeder had aangespannen om haar deel van de erfenis alsnog te krijgen. Met het geld dat hiermee via een door mr P Stoffels uit Monnickendam afgedwongen schikking beschikbaar kwam, hebben onze ouders het pand aan de Dr Weverstraat van de woningbouwvereniging kunnen kopen voor 6800 gulden.
WARME FLIPPEN, HAVERMOUTPAP en een ZOOTJE LANGE DUNNEN
Die heerlijke geur van dat warme brood uit die tas zal ik nooit meer vergeten; ik weet nog dat ik liever brood haalde dan kolen schepte, want dan kon ik tijdens het lopen alvast wat brood uit de zijkanten van die lekkere flippen pulken; dat had toch niemand door. Later pas, zag ik dat mijn broers dat ook deden.
Mijn vader had bij de vishandel van zijn vader en broer Jan in de vis stal gewerkt op de markt in de Amsterdamse Ten Cate straat, en later als bakkersknecht bij Konings a/d Edammerweg, en de bakkerij van Sijmen Mooijer op de Rokersgracht. Hier werkte hij samen met bakkers Jan Pooijer, lange Coen, Kees Kemper en Sijmen Mooijer.
Inmiddels fietste hij voor zijn 48 urige werkweek elke dag naar Edam op en neer, naar de koolborstelfabriek van Morelisse, waar hij met zijn geestdodende werk achter een gevaarlijke machine in een zeer ongezonde ruimte, met veel koolstof, “S39 stoom” en giftige kwikdampen, een schamel loontje kreeg betaald. Hij zou hier nog 10 tallen jaren, zijn verdere werkzame leven, in dienst blijven.
Moeder had bijna een volledige dagtaak aan de was; er waren nog geen weggooi luiers, en centrifuges, dus stond elk beschikbaar plekje in de badkamer vol ketels met “slorden” (luiers), pislappen en maanddoeken. Ook moesten die ketels vol wasgoed met de hand door de wringer gehaald worden. Om de armoede te bestrijden en überhaupt te kunnen overleven met zoveel kinderen, moest – m’n meestal zwangere – moeder Maartje naast deze enorm zware huishoudelijke taak, samen met de kinderen als thuiswerk garnalen pellen. Jan Kok bracht elke dag vaak ‘s nachts al meerdere kisten vol met “garnen”, waar moeder met de kinderen om 6 uur s ‘morgens al aan begon; het duurde vaak de hele dag voor de “pitten” naar de loods konden worden gebracht. Bijna mens onterend. Maar je vond dat niet vreemd want alle buren “hadden garn” Ook Vader Kees begon samen met de kinderen meteen uit de fabriek tot s ‘avonds laat aan zijn thuiswerkklus: koolborsteltjes solderen en inpakken. En dat 7 dagen per week. Ja, dat kon toen allemaal nog…
Opdat niemand honger hoefde te lijden, maakte moeder Maartje elke dag een grote pan havermout pap warm, om die vervolgens leeg te gieten in een vijftal met speen uitgeruste papflessen. We lagen dan in groepen van 5 naast elkaar op de grond voor de kachel op onze rug om die naar binnen te laten zakken. Als broodmaaltijd kregen wij- de jongens – een “pil” in de hand mee naar buiten die dan tijdens het partijtje voetbal werd “weggewerkt”. Een “pil” of een “brok” was een compleet nog niet in sneetjes gesneden brood dat ruggelings in de lengte door midden werd gesneden; tussen de twee helften kwam dan het beleg, waarna ze weer op elkaar gedrukt werden. Zo werd een heleboel beleg bespaard. Dat kon toen nog….. want ja, de buurjongens liepen ook met een pil.
Vlees hadden we niet, te duur. Hooguit één keer per week een onsje biefstuk. M’n vader verstond de kunst om dit onsje met een hele speciale techniek en een scherp mes al ratelend in een berg ragdunne vleesflinters om te toveren. Meer lucht dan vlees. Hij verdeelde dit dan heel theatraal door met zogenaamde grote druk 13 zware porties van zijn bordje af te schuiven. Meestal aten we echter vis, daar kon vader Kees voor weinig of niks aan komen. En zeker wel twee of drie keer per week stond het gortemetiel met een zootje “lange dunnen” bij ons thuis op tafel. M’n vader ritselde die bij zijn maatjes op de botters in de haven waaronder ome Ab in ruil voor een paar gebakken bokkingen of door hemzelf geprepareerde zure panharing
WACHTEN OP DE KINDERBIJSLAG
Honger hadden we dus niet , maar desalniettemin konden we de eindjes maar amper aan elkaar knopen, en dan nog alleen omdat de kruidenier Jaap Pannekeet, de kolenboer Jan Blok, de fietsenwinkel van Ton Teun, de radio en TV zaak van Cas Sombroek, Speelgoedwinkel Dirkie Buijs, de huishoudelijke artikelen kar van Bart Smit, en de kledingwinkel van Bruin Sul bereid waren om op hun geld te wachten totdat de kinderbijslag werd uitgekeerd. Er was een hoge mate van solidariteit en begrip onder elkaar. Tja dat kon toen allemaal nog…
Als ik met vrienden van vakantie terugkwam belde ik mijn ouders al vanaf het vakantieadres op of ze niet een visje voor de vakantieploeg konden klaarmaken; bij thuiskomst stond dan de gekookte schelvis al naast het kouwe bier op tafel te pruttelen. Wat werd het dan gezellig altijd. Ik herinner me – in dit verband – nu ook weer het brommer tripje naar Duitsland met neef Jan Kuipers. Op een camping in Altenahr ontmoetten we een stel Brabanders uit Nistelrode die ik al snel had uitgenodigd op een kermisborrel bij ons thuis. Dat vroeg ik niet eerst aan m’n ouders, zo ging dat altijd, ik wist gewoon dat ze dat wel goedvonden. Een week later reden er 4 VW busje met 30 gezellige Brabanders bij ons de straat in. Het werd een knalfeest op Dr Weverstraat 24 ! Ik denk niet dat ik dat van mijn eigen kinderen gepikt zou hebben. Maar bij mijn ouders thuis, waar eigenlijk niets mogelijk was, kon letterlijk alles !!
Met veel meten en passen zagen we er wel altijd heel netjes uit. Moeder herstelde veel kleding, en de kledingstukken “schoven” steeds op; de jongste broer liep uiteindelijk met een trui of broek die al door 5 andere broers gedragen was . No problem. En was het gezellig thuis, want er was geen TV; moeder bakte dikke koeken, en vader draaide s ‘avonds net zolang aan het kleine radiootje op een bordje aan de muur totdat er muziek van de Shadows uit kwam op radio Luxemburg. Vooral toen we al wat ouder waren kwamen elke zondag na de kerk om 12 uur de flessen op tafel en werd het met alle kinderen erbij steevast beregezellig tot een uur of 2, en zonder voetbalwedstijd ook wel eens 3 uur. Vaak waren hierbij ook Ome Henk Kuipers en pietje Aal , vaders zuster, en hun kinderen, die op Dr. Weversstraat 10 woonden, vertegenwoordigd.
Op het achtererf timmerde vader Kees een tafeltennis tafel in elkaar, waar we met de hele buurt competities op af werkten. Kortom, we voelden ons helemaal niet arm, want we hadden alles wat de buren ook hadden, en die waren net zo arm als wij. Het was wat dat betreft net zoals het altijd al geweest is; je bent net zo rijk als je buurman arm is, of andersom.
Naarmate we ouder werden begrepen we echter steeds meer van de enorme strijd die onze ouders leverden om het schip drijvende te houden. Ik zag ze een keer op een zaterdagochtend in de achterkamer tegenover elkaar zitten te huilen; ze zagen even geen uitweg meer in hun penibele financiële situatie. Dat begreep ik uit hun lichaamstaal want ik durfde ze het niet te vragen. Dat maakte enorme indruk op mij, ik zie het nog zo voor me, die aangrijpende momenten vergeet je nooit meer…..
HET BLAUWE KETELPAK
Eindelijk leek er licht aan de horizon van ons ouderlijk gezin te gaan schijnen; de oudste zoon – ik dus – kon gaan werken in de fabriek, om nu ook mijn financiële steentje in ons gezin bij te dragen. Het was normaal dat de meiden een werkhuis zochten, meestal in Amsterdam, en dat de jongens naar de fabriek, op de botter, of in de bouw aan het werk gingen. Je loon ging in de huishoud knip van moeder, totdat je “op je eigen” ging, dan moest er alleen nog kostgeld betaald worden, en kon je gaan sparen voor de uitzet en het eigen huis. (Allemaal waarden waar de overheid nu weer naar terug wil)
Afijn, ik had m’n blauwe “ketelpak” van de NAM (Noord Hollandse Machinefabriek) al thuis toen mr Hoens van de Ambachtsschool in Edam bij ons thuis op visite kwam om mijn ouders te vertellen dat ik toch vooral beter kon doorleren. Dat was niet gebruikelijk in die tijd.
Het moet toch een zware beslissing voor mijn ouders geweest zijn om mij onder die moeilijke omstandigheden verder te laten studeren, immers; de financiële ruimte was er niet, en de andere 10 kinderen zouden die “doorleer” kans ook moeten krijgen. Je kan het je toch nu bijna niet meer voorstellen? Maar ja…dat kon er toen allemaal ook nog wel bij.
Ze kozen op dat cruciale moment onder die beroerde omstandigheden weer niet voor zichzelf. Tijdens mijn MTS studie hebben ze mij altijd enorm gestimuleerd en ontzien, net als mijn broers en zussen mij steunden trouwens. Ondanks m’n studiebeurzen die in de huishoudknip belandden, hebben mijn ouders toen een groot fysiek en financieel offer voor mij gebracht. Maar het loonde wel voor mij; want ik kon na mijn studie aan de MTS door naar de HTS en daarna naar de TH in Delft. En inmiddels was BZN er om mijn studie etc te bekostigen. M’n ouders hebben consequent ook de andere kinderen voor zover die dat wilden de kans geboden om verder te studeren. En zo ging dat toen in vele van die extreem grote gezinnen in Volendam.
Een definitieve keuze voor de muziek
Eind 1976 veranderde mijn leven en dat van Mary radicaal, we kwamen met de BZN hit “Mon Amour” op nr 1 in de hitparade. Toen ik het hoorde fietste ik meteen naar Edam, naar de fabriek waar mijn vader werkte, om hem dit heuglijke nieuws te melden. Hij was al vanaf het begin in 1965 onze grootste fan, en had 10 jaar eerder al samen met zijn broer Jaap mijn eerste basgitaar bij de firma Nieuw Leven in Volendam gemaakt.
Nooit meer zal ik de euforische reactie van mijn vader vergeten,toen hij van onze nr1 hit hoorde; hoe hij bovenop z’n uitgestrekte werkbank sprong, en daarover rennend en springend maar blééf roepen: “mijn kind staat nummer 1”
Ik vond het geweldig voor m’n vader dat hij als “nummer” in een fabriek, plotseling een interessant “iemand” werd, met zijn kind in een bekende band.
Na het plotselinge nr 1 succes van BZN waar we zo hard voor hadden gewerkt besloot ik definitief voor mijn BZN muziek carrière te kiezen, en niet voor de techniek.
M’n moeder – met m’n vader de grootste BZN fans – vroeg me toen letterlijk : “ Jan vind je het nou geen zonde, om niets met je diploma’s te doen ? Daar hebben wij nou zo lang krom voor gelegen, en daar heb jij nou al die jaren voor op je kamertje gezeten.”
Ja, dat m’n moeder dat zo zei deed me wel veel pijn (voor haar), maar gelukkig kon ik haar uitleggen hoe ik daar heel anders over dacht; dat zo’n studie niet alleen maar uit formules leren etc bestaat. Maar dat je leert analytisch te denken, jezelf te kunnen verdiepen in voor velen ontoegankelijke literatuur over de meest uiteenlopende complexe zaken, buitenlandse talen leert, je zelf beter leert uit te drukken, je algemene ontwikkeling op waardeert, etc etc….. om maar eens even wat voordelen op te noemen.
En……., zo besloot ik tegen m’n moeder: “die geestelijke verworvenheden draag je altijd en elke dag met je mee. Het heeft mij gemaakt tot wie ik nu ben. Je hebt daar altijd wel op een of andere manier profijt van. Mijn moeder was tevreden met die uitleg.
Nu, vele jaren later, durf ik te beweren, zonder aanmatigend te willen zijn, dat ik tijdens mijn BZN carrière en in de vliegerij waarin allerlei culturele , zakelijke, sociale en technische aspecten een rol hebben gespeeld, inderdaad elke dag profijt heb gehad van mijn opleiding, maar ik besefte ook steeds meer van welke onschatbare waarde de levenslessen van mijn ouders voor mijn ontwikkeling zijn geweest.
Mijn ouders, die in een voor hen moeilijke periode in hun leven onder volstrekt onmogelijke omstandigheden bereid waren zichzelf weg te cijferen en voor hun kinderen te kiezen. Dat kon toen allemaal ….
Als ik het hier over “ mijn ouders” heb, denk ik uiteraard aan die gehele generatie 20-ers van net na de oorlog; die nu als oudste bewoners onze bejaarden,- en verzorgingstehuizen bevolken; die toen ze hun gezinnen startten, moesten puinruimen en opnieuw beginnen, de weg banend voor hun kinderen.
NIET ZEUREN MAAR AANPAKKEN
Ik raak er steeds meer van overtuigd dat het motto van de generatie van onze vader en moeder: “niet zeuren maar aanpakken”, en de tomeloze overlevingsdrang een inspiratiebron voor het latere doen en laten van onze huidige generatie is geweest. Maar ook, dat de grijze poel van armoede en primitiviteit waarin wij opgroeiden, en de drang om daaraan te ontsnappen, een vruchtbare voedingsbodem was voor de significante competitiviteit en daarvan afgeleide prestatiedrang van mijn generatie Volendammers.
Er zijn vele boeken geschreven over internationale sport,- en zangfenomenen zoals Pele, Pavarotti, The Beatles etc. die opgroeiden in sloppenwijken, die door hetzelfde mechanisme als bij Volendammers hierboven beschreven, prestatiegericht gemotiveerd raakten, en net als veel Volendammers op hun gebied konden uitblinken.
Goed beschouwd was het achteraf dus een geluk voor mij en mijn generatiegenoten om onze jeugd te beleven – weliswaar – in materiële poverheid, maar daarnaast ook in vrijheid, die zich liet vertalen in mogelijkheden, waarbij onze ouders ons leerden om daarmee onder bijna uitzichtloze omstandigheden van niets nog iets te maken. Wat een geweldige levensles was dat. Met die “geestelijke bagage” gingen wij ons levenspad op. Met dat waardevolle gereedschap, dat wij van vader en moeder meekregen, konden wij de wereld aan, en zijn we geworden die we zijn. Het is te hopen dat de jongeren van nu, die zeker in materieel opzicht in betrekkelijke weelde opgroeien, ook niet zullen zeuren maar aanpakken, als het echte leven begint, en er tegenslagen op hun pad komen.
De appel en de lijmspaan
Ik sprak hierover vandaag met een bijna gepensioneerde bouwvakker. Hij zei me : De wezenlijke veranderingen zie je aan de kleine dingen: “Als ik tijdens de pauze een appel eet, blijft er een klein klokhuisje over, zo heb ik dat thuis geleerd, maar m’n veel jongere maatje neemt twee happen en smijt de rest v/d appel weg. Mijn lijmspaan die ik 30 jaar geleden zelf kocht, “ zo vervolgt hij, “ gebruik ik nog steeds. De lijmspaan van dat jongere maatje die hij nota bene van mijn baas kreeg, was al na 3 weken weg, gewoon weggeraakt zegt ie dan” Tja , dat geeft toch te denken…….misschien is de crisis waarin we nu zitten (2013) wel een deel van de prijs die we voor dat nonchalante gedrag moeten betalen.
Wereldprestatie van onze ouders
Ik heb nu zelf samen met m’n vrouw een gezin met 3 kinderen “afgeleverd”, dus weet ik hoe veel werk dat is, en wat het allemaal kost. Ik probeer me wel eens voor te stellen wat voor bijna onmogelijke wereldprestatie mijn vader en moeder in dat opzicht hebben geleverd. Met die extreem grote gezinnen in Volendam, en dat net na de oorlog.
Daarvoor wil ik mijn ouders en al hun generatie genoten, de oudere bejaarden, eren en oprecht bedanken. Voor mij hebben ze allemaal op z’n minst een Olympische Gouden plak verdiend.
“Olympisch Goud voor Volendams Oud” , zou ik hem willen noemen, met op de zijkant als opschrift: “Niet zeuren maar aanpakken”